Door op 26 december 2014

Deze week 14

Bij Albert Heijn staat vaak een man met een kleine accordeon. Hij speelt onduidelijke wijsjes. Het zijn liedjes die ik niet ken. De man komt uit oost Europa, lijkt mij. Een kleine, tamelijk fijn gebouwde man. Hij heeft altijd min of meer dezelfde kleren aan: een bruine broek, gebreide trui van een onbestemd soort grijs. Afhankelijk van het weer ook nog een jas, handschoenen en een blauwe muts. De man staat naast de ingang, met een klein mandje voor muntjes naast hem op een krukje. Ik denk dat hij in de pauze zelf op het krukje zit, maar dat heb ik nooit meegemaakt.

 Af en toe gooi ik een euro in zijn mandje. Er liggen altijd muntjes van 10 en 20 cent in dat mandje, maar dat vind ik kinderachtig. Als je dan wat geeft, kies dan een muntje waar hij wat aan heeft. Om hem een muntje te geven heb ik iets moeten overwinnen. Het idee dat in een welvarend land als Nederland iemand om geld staat te bedelen, bijvoorbeeld. Onze samenleving zou in staat moeten zijn om zo iemand een meer zinvol en minder nederig bestaan te geven. Maar ook mijn eigen schroom om me te bemoeien met iemand op straat. Ik koop ook nooit een daklozen krant, en neem geen foldertjes aan van ideologische of commerciële aard (terwijl ik ze in verkiezingstijd wel graag uitdeel).

 Maar goed, langzaamaan veranderde er iets. Hij zag mij van grote afstand aankomen, en zei altijd vriendelijk goedemorgen. Ik weet wel dat hij in mij een gulle gever ziet, die voorkomend behandeld moet worden.

Opeens was hij er niet. Op zijn vertrouwde plek was niemand. En ook de volgende dag niet. En zo drie of vier weken niet. Ik dacht al dat hij een andere levensinvulling had gevonden, toen hij op een dag weer op zijn vertrouwde plek stond. Zou hij terug geweest zijn naar zijn vaderland? Op vakantie? Ik besloot het te vragen. Maar dat lukte niet. Hij begreep mijn vraag niet, en antwoorde met een onbegrijpelijk zinnetje. En belangrijker was dat hij schrok van mijn belangstelling. Sindsdien gaat het op de oude manier. Hij speelt, en ik geef af en toe een euro.

Tot gisteren. Ik liep weer langs de winkels, op weg naar de bakker. Hij herkende mij, stopte met spelen en wenkte: hierheen komen. Hij toverde een rode envelop met kerstkaart uit zijn jas. “prettige kerstdagen 2015 ionel” stond er op. Nu weet ik zijn naam. Ik wens Ionel ook fijne kerstdagen.